Heparines

Heparines zijn naast cumarines de belangrijkste antistollingsmiddelen.  Afhankelijk van de opbouw van deze keten hebben de verschillende soorten heparines verschillende eigenschappen.

De klassieke heparine is de ongefractioneerde vorm met een lange keten. Laagmoleculair-gewichtsheparine (Low Molecular Weight Heparines, LMWH) heeft een kortere, specifiekere keten en is hierdoor beter te doseren met minder bijwerkingen zoals bloedingen. Een andere vorm van heparines zijn de pentasaccharides. Deze worden minder vaak gebruikt.

Heparine kan intraveneus (via een infuus) toegediend worden of subcutaan (onder de huid) gespoten worden.

De meest gebruikte heparines zijn de Laagmoleculair-gewichtsheparines (LMWH’s). Voorbeelden zijn Nadroparine (Fraxiparine®), Dalteparine (Fragmin®) en Enoxaparine (Clexane®). Afhankelijk van de soort, dosering per kilogram lichaamsgewicht en het gewenste effect wordt deze een- of tweemaal daags onderhuids gespoten.

Het antistollingseffect wordt bereikt door de remming van een aantal stollingsfactoren. In tegenstelling tot cumarines, waarbij de aanmaak van stollingsfactoren in de lever geremd wordt, remt heparine de stollingseiwitten die al in het bloed aanwezig zijn. Hierdoor en door de directe toedieningsvorm is er snel een antistollend effect wat zo’n 12 of 24 u aanhoudt.

Vanwege de snelle werking, wordt bij de behandeling van een trombose of longembolie eerst met heparine gestart. Zodra de cumarines opgestart zijn en effectief zijn, kan er na 5 dagen gestopt worden met heparine.

Het effect van heparine kan niet zoals bij cumarines met de INR waarde worden bepaald. Het is dus niet zinvol en niet nodig om de INR waarde te bepalen tijdens het gebruik van heparines.

Een andere reden om heparine spuitjes te gebruiken, is het voorkomen van stolsels als er tijdelijk gestopt moet worden met cumarines maar er wel een hoog stollingsrisico is. Bijvoorbeeld bij een operatie. Na het stoppen met cumarines wordt dan gestart met heparine spuitjes zodra de cumarines uitgewerkt zijn, bij acenocoumarol is dat meestal al na 1 stopdag en bij fenprocoumon is dat meestal na een paar stopdagen. Na de ingreep wordt weer gestart met cumarines. Hiervoor wordt een opstartdosering gebruikt, deze is hoger dan de gebruikelijke dagelijkse dosering. Zodra de cumarines weer effectief zijn, kan men stoppen met de heparine spuitjes. Afhankelijk van het streefgebied is dat bij een INR waarde hoger dan 2.0 (bij streefgebied 2.5-3.5) of bij een INR hoger dan 2.5 (bij streefgebied 3.0-4.0).

Of men al dan niet spuitjes moet gebruiken rondom een ingreep hangt van vele factoren af en het gebruik daarvan wordt dan ook individueel bepaald door het doseerteam in overleg met de behandelend specialist.